FC TRAPPIST
Nieuws (race)verslag

Verslag Clubkampioenschap 2025 door Ard

Bij de Trappist hebben we een mooie traditie: wie een wedstrijd wint, mag het verhaal schrijven. Zo is een fraaie verzameling succesverhalen ontstaan, waardoor het al snel lijkt dat wielrennen simpelweg een aaneenschakeling van overwinningen is. Maar de schreeuwende propaganda in het clubblad is geen weerspiegeling van de werkelijkheid. In het wielrennen zijn overwinningen schaars en is teleurstelling de regel. Waar bij voetbal iedere wedstrijd minimaal 11 winnaars zijn, is het er in het wielrennen maar één en vaak dezelfde.  Om ook het verhaal van het niet-winnen te belichten, doe ik als eerste verliezer van het clubkampioenschap mijn verhaal.

Vijf jaar geleden, deed ik als vijftigjarige leuk mee bij de B. Toen had ik nooit durven dromen dat ik ooit bij de A op het podium zou staan. Jan Repko, Mike, Marlin, Willard, Jack, Mart, mannen van een andere planeet! Maar langzaam heb ik me steeds een beetje verbeterd, overstap naar de A, en daarna stapje voor stapje meer vooraan rijden. En zo werd ik vorig jaar tweede op het clubkampioenschap, achter Hugo. Ik was daar erg blij mee. Het had me deze winter gemotiveerd om harder te trainen. Met de stille hoop dat ik een plekje kon opschuiven. En nu was het zover en ik was er klaar voor!

Dit jaar wachtte er een extra beproeving: het zou de hele wedstrijd hard regenen en er stond veel wind. Een lange, natte editie dus. Ik zag dat niet als nadeel. Voor een wielrenner ben ik groot en zwaar; kou en wind spelen dan meestal in mijn voordeel. Of in ieder geval dacht ik dat, en dat helpt ook! Het weer had wel zijn invloed op het startveld: slechts twaalf renners bij de A. Maar juist de gebruikelijke kanshebbers stonden gewoon aan de start.

De startlijst: clubkampioen Hugo, in zijn kampioenstrui; Martijn, winnaar van het wereldbekerklassement; Jan, winnaar van de openingskoers; Jort, winnaar van de eerste voorjaarswedstrijd; Jack, veelwinnaar en terug van weggeweest; Ruud, mijn broer, de proloog specialist, maar net terug van een blessure; en verder Ivo, tweede bij de klassieker bij DTS, Leon, tweede achter Hugo in de derde voorjaarswedstrijd, Rick, gezien zijn crosstalent juist vandaag een man om rekening mee te houden, Dirk, die me er woensdag nog kansloos af sprintte en Leewah, onze nieuwste aanwinst bij de A, die elke wedstrijd beter werd en woensdag zijn eerste podium pakte.

Vooraf heerste er onrust over de kledingkeuze. Beenstukken? Armstukken? Jasje? Overschoenen? We kwamen er niet uit en iedereen koos zijn eigen combi. Ruud noemde nog iets op over handschoenen. Dat leek me overdreven. En zo stonden we daar, in de regen, klaar voor de strijd.

De eerste ronden waren rustig, om te wennen aan het natte asfalt. Aftastende concludeerde ik dat het meeviel met de gladheid. Mijn banden stonden iets zachter dan normaal, wat de grip ten goede kwam — zolang je de randen van het parcours maar vermeed en de juiste lijnen reed. We moesten allemaal even door één van de vervelendste momenten van het wielrennen heen: de fijne droge zeem die in enkele minuten tot een natte dweil in je broek transformeerde.

Na die loze ronden ging het tempo meteen omhoog. Het viel op dat niet iedereen vertrouwen had in de ondergrond. Dat leidde tot gaten in de groep na bochten, die weer dichtgereden moesten worden. Als ik voorin zat, probeerde ik juist op die momenten lekker door te trekken. Dat maakte het achterin vast niet gezelliger. Achterin wist ik zeker dat ik de bocht kon gebruiken om een gaatje dicht te rijden. En als een ander het gat liet vallen, liet ik hem het zelf oplossen. Anders leren ze het nooit.

Wat niet meeviel: het water en vuil op mijn bril. Zonder bril rijden was geen optie — dat zou dagenlang etterende ogen betekenen en niet veel meer zicht. Dus maar als een schele mol de lijnen zoeken.

Het werd een stevige koers, met veel aanvallen. Jack was weer sterk, net als Leon en Hugo. Ook onze rookie Leewah reed opvallend goed. En Jan was actiever dan normaal — wat hij zelf onderweg ook met enige verbazing opmerkte. En Rick ontpopte zich tot slecht weer rijder. Had ik ‘m ooit zo sterk zien rijden?

Ik besloot meer voorin te blijven hangen. Af en toe op kop rijden kostte minder energie dan het geklooi achterin. Soms reed er een groepje weg, maar telkens werd dat weer teruggepakt. De omstandigheden begonnen hun tol te eisen. Ivo moest als eerste afhaken, nog herstellende van een blessure. Daarna viel Ruud weg, na enkele nuttige acties, hij had nog te weinig trainingskilometers in de benen. Ook Dirk gaf op, bibberend van de kou.

Na bijna twee uur koers sprongen Leon en Jack weg. We zaten even te slapen en ze pakten snel een serieuze voorsprong. Shit, mijn benen waren te goed om hen zomaar te laten rijden. Hugo dacht er net zo over. Samen begonnen we het gat dicht te rijden, maar het werd duidelijk dat bij een aantal rijders de krachten al weg begonnen te vloeien. Gelukkig draaide iedereen wel mee, ieder naar vermogen. Eerste doel: ze in zicht houden, anders is het vaak snel bekeken. Daarna langzaam dichterbij kruipen. Op de rechte stukken zagen we ze af en toe nog, maar meestal zag ik door een wazige bril alleen het mengsel van modder, bladeren en platgereden slakken op de onderrug van mijn voorganger.

Uiteindelijk haalden we ze terug en waren we met zeven man. Rick was ik even kwijt, maar hij dook weer op. Zat hij erachter? Of er alweer voor? Geen idee. Het tempo zakte. Iedereen leek moe. Ik had het gevoel dat er met een paar tempoversnellingen nog wel renners te lossen waren. Maar het risico dat ik zelf zou sneuvelen was ook aanwezig. Ik voelde de slijtage in mijn benen. Jack, Leon en Hugo leken nog het meest fris. De rest hield zich stil. En zo reden we in een iets rustiger tempo richting de laatste zes ronden.Ondanks de inspanning was de kou in mijn lijf gekropen. Vooral mijn handen — die handschoenen van Ruud waren toch niet zo’n gek idee geweest. Een gelletje uit mijn zak pakken kostte heel veel moeite.

In de laatste ronde nam Leewah het initiatief: hij begon al op zo’n kilometer van de finish te sprinten. Het plan ontging me, maar ik volgde de groep. Ik wilde schakelen, maar mijn handen waren te koud. Toen het eindelijk lukte, schoot de ketting door naar het zwaarste verzet. Te zwaar — maar mijn linkerhand weigerde dienst om terug te schakelen. Dan maar sprinten in het zwaarste verzet. Leon probeerde het met een late uitval. Vlak voor de bocht ging Hugo aan. Hugo vloog de bocht door, Jack erachteraan, ik daar weer achter. Uit de bocht kwam ik slecht op gang, maar richting de finish begon ik snelheid te maken. We haalden Leon in. Op de streep reed ik nog net Jack voorbij. Opnieuw tweede…

Hugo bewees het weer: hij is onklopbaar na een zware, lange koers. Hij ging vroeg aan, reed de hele tegenwindse sprint op kop alsof hij wilde zeggen: “als je denkt dat je sterker bent, kom dan maar”. We kwamen niet. Een dominante overwinning. Ik had vrede met mijn tweede plek — sterker nog, ik was er al snel trots op. Meer zat er niet in. Minder zeker wel.

Na afloop merkte ik pas hoe koud ik was geworden. Ruud had een deken gevonden en sloeg die om me heen — lekker. Gelukkig volgde de prijsuitreiking snel, en inmiddels met opgeheven hoofd sprong ik op het tweede treetje.

Op de terugweg in de auto, nog steeds koud tot op het bot, probeerde ik het te bevatten. Was al die training, die winter vol zweet en schema’s, het waard? Weer een tweede plek?! Als je wilt winnen, kun je beter geen wielrenner worden. De cijfers zijn genadeloos. Maar ja, voetballen kan ik niet…

Thuisgekomen stond ik als oud vuil in de deuropening — doorweekt, afgeleefd, onder de modder, een bosje bloemen slap in mijn verkleumde handen. Mijn dochter staarde me aan met een mengeling van verbazing en medelijden. “En je hebt niet eens gewonnen…” zei ze, en liep door. Ik glimlachte en voelde ik de scheuren in de modder op mijn wangen trekken. Ik was intens gelukkig.

Ard van Straten