FC TRAPPIST
verslag

Verslag 1e nazomerwedstrijd door Tim

Belofte maakt schuld

Het is woensdag. Opstaan, douchen, aankleden en dan zeg ik tegen de kinderen dat ik ze maar even zie in de middag omdat papa een fietswedstrijd heeft. “Ga je dan winnen?” vraagt mij dochter. Ik lach: “Dat gaan we zien vanavond”. De afgelopen twee jaar heb ik in de schoolbanken mogen zitten, maar langzaam maar zeker begint de conditie terug te komen, maar winnen… Een paar keer was ik dichtbij. Als ik aan die keren denk stijgt het lactaat weer in de benen.

De eerste keer was op het laatste lange rechte stuk. Ik fietste in tweede positie en wachtte op het juiste moment. We waren bijna bij de laatste bocht en opeens gebeurde het, Ard (toen nog bij de B) zette aan en iedereen had het nakijken.

“Altijd als eerste de laatste bocht in duiken, hooguit als tweede” waren zijn wijze woorden na die race.

Mijn gedachten springen dan altijd snel door naar zijn broer. Bij de gedachte aan het clubkampioenschap een jaar of drie á vier geleden krijg ik zijn naam nog amper over mijn lippen. Op dat clubkampioenschap brak de boel na een half uur in tweeën en ontstond een kopgroep van tien man die in hoog tempo de ronden afwerkten. Fred Molenaar kreeg solo wat ruimte en het duurde niet lang of Ruud vloog er achteraan. Bij het ontstaan van de kopgroep hield ik Ruud al in de gaten en dus bedacht ik mij geen seconde. Met 45 op de teller het gat dichtgereden. Amper op adem gekomen ging ie weer, weer er achteraan, het deed pijn. Een derde keer… mijn hoofd twijfelde maar het was alles of niets. De vierde keer brak ik en sindsdien doen de woorden van Ard pijn door toedoen van zijn broer. Als eerste de laatste bocht in duiken… Ga er maar eens fietsen.

Om tijd te besparen zet ik in de ochtend de fiets al op de fietsendrager en ik rijd al peinzend naar het werk. Ard en zijn broer, wiens naam ik door die gedachten amper over mijn lippen krijg, fietsen alweer een tijdje bij de A’s. Wie zullen er vanavond zijn? Peter Giljam misschien? Hij fietst alweer een tijdje niet bij de A’s en dat is niet onopgemerkt gebleven. Ik gun Peter zijn plezier bij de B’s, maar als hij als eerste die laatste bocht in gaat zit ik in zijn wiel mijmer ik. En Evert Jan, voor mij een relatief onbekende omdat ik er een tijdje uit ben geweest, maar gezien zijn prestaties in Sauerland zeker iemand om rekening mee te houden. We gaan het zien vanavond.

Na het werk weer thuisgekomen pik ik ongezellig en snel een hap uit de pan mee en kleed mij om. Waar in de ochtend mij altijd wordt gevraagd of ik ga winnen, is dat in de middag “zien we je vanavond nog?” Twee teleurgestelde gezichten zijn mijn deel als ik zeg te denken van niet. “Hoe laat is de wedstrijd afgelopen?” Acht uur, maar dan nog de prijsuitreiking en naar huis, dat is rond negen en dan slapen jullie al is mijn antwoord. De vraag van mijn zoon of ik ga winnen schud ik van mij af. Mijn dochter is niet te negeren; “wil je mij wakker maken?” Ik wil haar niet wakker maken “maar ik beloof dat ik bij je komen kijken”.

Op Spaarnwoude blijkt het B-peloton tussen de tien en vijftien man (en vrouw) groot. Geen Peter te zien, maar wel Mart.

Naast de gebroeders Van Straten is hij, misschien zonder het te weten, een van mijn andere spreekwoordelijke kwelgeesten. Zonder dat iemand er ooit acht op slaat, sluipt Mart in de laatste ronden vaak weg. Zo ook eens op het parcours van Beverwijk. Ik won de sprint van het peloton, maar aangezien Mart met twee kompanen er vandoor was, leverde dat niets op. Ik prentte mijzelf in om hem geen ruimte te geven, te meer omdat zijn demarrages niet persé splijtend zijn, maar zodra hij de vrijheid krijgt zie je hem niet snel meer terug. En zo zijn er meer: Jo, Erik van Steijn en Arjan van Ketel met zijn twee zoons.

Halverwege de wedstrijd doet Mart een eerste poging. Twee mannen springen in zijn wiel en ik haak zoals ik mijzelf had voorgenomen ook aan. Al snel worden we weer bijgehaald door het peloton. Wegens het benauwde weer staken drie mannen de strijd, we houden een klein peloton over. Ik ben alert want als er een aantal hardrijders geniepig weet te ontsnappen is het peloton gehalveerd voor je het doorhebt. Als ik mij af laat zakken na een kopbeurtje valt het mij op dat om en om of Mart of Jo achter mij blijft zitten. Voeren ze iets in hun schild? Ik laat mij even later weer van kop afzakken, Mart rijdt mij voorbij maar Jo blijft volhardend achter mij hangen. Zit hij op de limiet of wordt er een spelletje gespeeld? Ik houd de benen stil en Jo blijft achter mij. Het gat met het peloton groeit en ik vind het welletjes, geef gas op die lolly en hoor Jo iets later aansluiten bij het peloton.

En daar klinkt de bel voor de laatste ronde. Mart gaat er vandoor en ik spring in zijn wiel. Ik verwacht een counter van Jo of Arjen, maar weer gaat Mart. Een renner springt in zijn wiel en ik sluit gelijk aan. Na de bekende binnenbocht weer Mart. Erik-Alexander, die mij de naaimachine-prijs probeerde aan te smeren in Sauerland, ging achter de voorzitter aan en wist dat hij iets had goed te maken. “HAAL HEM BIJ ERIK”, “DER OVERHEEN”, “TREK DOOR”, “HOU VOL”. Waar hij mij in Sauerland probeerde te flikken, maakte hij hier alles goed. Daar kwam de laatste bocht. “Altijd als eerste de laatste bocht in duiken, hooguit als tweede” weergalmden wijze woorden in mijn hoofd. Iets eerder dan gehoopt hoorde ik gerommel achter mij, Arjen Ketel snelde voorbij. Hooguit als tweede dan maar. Shit! Die tweede, Arjen’s zoon, zit strak in het wiel. Drie. Die plek is van mij, punt uit. Na de laatste bocht laat Arjen het lopen en ik zet aan, haal Ketel junior in en slaak een vreugde kreet. Bloemen!

Het is negen uur ’s avonds en als ik thuiskom loop ik naar boven. Mijn dochter ligt met haar gezicht naar de muur en ik zeg zachtjes welterusten. Geen reactie, ze slaapt. Maar zodra ik fluister dat ik gewonnen heb draait ze zich snel om met een grote glimlach. Ik heb mijn belofte gehouden.

Tim Forrer